Tijdens het Sovjetbewind worden kunstenaars die trouw blijven aan hun visie geëxecuteerd en naar psychiatrische ziekenhuizen of goelags gestuurd. Hun lot inspireert de jonge Igor Savitsky. Hij doet alsof hij door de staat goedgekeurde kunst koopt, maar redt in plaats daarvan op gewaagde wijze 40.000 verboden werken van collega-kunstenaars en richt een museum op in de woestijn van Oezbekistan, ver weg van het toeziend oog van de KGB. Hij haalt hij het geld om de kunst te betalen over van dezelfde autoriteiten die het verbieden. Savitsky verzamelt een eclectische mix van Russische avant-gardekunst. Maar zijn grootste ontdekking is een onbekende school van kunstenaars die zich na de Russische revolutie van 1917 in Oezbekistan vestigen en daar een unieke islamitische cultuur tegenkomen, die voor hen net zo exotisch is als Tahiti voor Gauguin was. Ze ontwikkelen een verrassend originele stijl, waarbij ze het Europese modernisme combineren met eeuwenoude oosterse tradities.